- Corpusonderzoek (analyse van taalgebruik in de praktijk)
- Psycholinguïstisch onderzoek (hoe mensen taal leren en verwerken)
- Onderwijskundig onderzoek (effectieve methoden om taal te onderwijzen)
- Validatieonderzoek (of de niveaubeschrijvingen kloppen in de praktijk)
- Eenvoudige woorden en zinnen begrijpen en gebruiken.
- Zichzelf voorstellen en basisinformatie geven (naam, leeftijd, waar iemand vandaan komt).
- Zeer eenvoudige vragen stellen en beantwoorden, zolang de gesprekspartner langzaam en duidelijk spreekt.
- “Hallo, ik heet Anna. Ik kom uit Duitsland.”
- “Ik wil een koffie, alstublieft.”
- “Waar is het toilet?”
- Veelgebruikte zinnen en uitdrukkingen begrijpen (zoals boodschappen doen, eten bestellen, familie beschrijven).
- Eenvoudige gesprekken voeren over alledaagse onderwerpen.
- Basale persoonlijke informatie geven en eenvoudige instructies volgen.
- “Ik woon in Amsterdam. Ik werk in een winkel.”
- “Hoe laat begint de trein naar Rotterdam?”
- “Ik wil graag een kamer boeken voor twee nachten.”
- Eenvoudige gesprekken voeren over werk, school, hobby’s en persoonlijke interesses.
- Ervaringen, gebeurtenissen en plannen beschrijven.
- De hoofdpunten begrijpen van duidelijke standaardteksten over bekende onderwerpen.
- Zich redden in alledaagse situaties (bijvoorbeeld bij de dokter, in een winkel of tijdens het reizen).
- “Vorig jaar ben ik naar Frankrijk op vakantie geweest. Het was geweldig!”
- “Ik wil graag een nieuwe baan vinden, want ik wil meer verdienen.”
- “Wat vind jij van deze film? Ik vond hem heel spannend.”
- Vrij vlot communiceren over een breed scala aan onderwerpen.
- Complexe teksten begrijpen en erover praten.
- Eigen mening onderbouwen en argumenteren.
- Gesprekken voeren met moedertaalsprekers zonder grote problemen.
- “Ik denk dat milieuproblemen steeds urgenter worden, omdat we te veel afval produceren.”
- “Tijdens mijn studie heb ik geleerd om goed samen te werken in een team.”
- “Kun je me uitleggen waarom je het niet met mij eens bent?”
- Lastige en lange teksten begrijpen, inclusief abstracte en academische teksten.
- Nauwkeurig en vloeiend spreken, zonder veel aarzeling.
- Effectief communiceren in een professionele of academische omgeving.
- “De economische crisis heeft verstrekkende gevolgen voor de werkgelegenheid in diverse sectoren.”
- “Ik zou graag willen benadrukken dat samenwerking essentieel is voor een succesvolle bedrijfsvoering.”
- “Hoewel ik het in grote lijnen met je eens ben, denk ik dat er nuances zijn die we moeten bespreken.”
- Moeiteloos alles begrijpen wat hij/zij leest of hoort.
- Vloeiend, genuanceerd en spontaan spreken zonder moeite.
- Abstracte en complexe teksten produceren en begrijpen.
- Zich aanpassen aan elk type gesprekssituatie.
- “De subtiliteiten van literaire teksten kunnen alleen volledig worden begrepen met een diepgaande kennis van culturele contexten.”
- “Hoewel zijn argument rationeel lijkt, berust het op een onjuiste premisse.”
- “De implicaties van deze beleidsverandering zullen pas op lange termijn duidelijk worden.”
- A1-A2: Basisgebruikers, geschikt voor eenvoudige communicatie.
- B1-B2: Zelfstandige gebruikers, geschikt voor werk en studie.
- C1-C2: Gevorderde gebruikers, bijna op moedertaalniveau.
- F1: Basisonderwijs (groep 8)
- F2: Vmbo
- F3: Mbo-3/4, havo
- F4: Hbo/vwo
- B1 (CEFR) betekent dat iemand zelfstandig gesprekken kan voeren.
- F3 (Nederland) betekent dat iemand taalvaardig genoeg is voor mbo-4 of havo.
- TaalCompleet - A1
- TaalCompleet - A2
- TaalCompleet - B1 - deel 1
- TaalCompleet - B1 deel 2
- TaalSterk - B2
- TaalCompleet - KNM